Uit hoofdstuk 6: Groeiwoorden

Het groeiwoordenspel begint met letters kiezen.
We kiezen om de beurt een klinker of medeklinker en komen uit op R, E, S en I. Dat zijn de vier letters waar we een woord mee moeten maken.  We kunnen eigenlijk alleen maar ‘reis’ maken, denk ik. Maar Lars verzint ‘sier.’

Nu moeten we van één van die twee woorden een langer woord maken. Wie het langste woord heeft, wint.  Kelly maakt reiskoffer, Sam verzint reiskofferhandvat en dan maak ik ervan: reiskofferhandvattenleverancier.

bijh12

‘Dat is niet eerlijk. Jij weet hoe dit spel moet.’ Kelly is beledigd.
‘Wat is dat nou voor een woord, leverancier. Zeg dan gewoon winkel.’
‘Veel te kort,’ leg ik uit. ‘Met dit spel moet je juist belachelijk lange woorden maken.’

Lars maakt met zijn woord ‘sierpompoen’. Die spaart zijn oma.
Sam maakt daar meteen van ‘sierpompoenteelt’.
Daar kunnen Kelly en ik niets mee. Maar Lars zegt doodleuk: ‘sierpompoenteeltconferentie’.

Als we de letters gaan tellen, heeft toch Sam gewonnen, want zijn woord  heeft 31 letters.

( pagina 51 )